#173: Het blijft mensenwerk
Waar mensen werken worden fouten gemaakt, zo ook in het strafrecht. Dit geldt te meer nu het strafproces aan strenge regels is gebonden. Terwijl de tendens ten aanzien van vormverzuimen in het opsporingsverzoek is dat niet of nauwelijks gevolgen worden verbonden aan overtredingen van strafvorderlijke regels door opsporingsautoriteiten, blijken nog enkele strafvorderlijke regels heilig in de ogen van de Hoge Raad. Het gaat dan met name om de regels ten aanzien van de behandeling ter zitting en de vastlegging daarvan. In de afgelopen periode zijn in dat kader een tweetal interessante arresten verschenen.
In de zaak die leidde tot het arrest van 28 juni 2016 werd de Hoge Raad geconfronteerd met een verkort arrest van het Hof zónder dat daarin de gebruikte bewijsmiddelen waren opgenomen. Tenminste in de aanvulling bewijsmiddelen zoals bedoeld in artikel 365a, tweede lid, Sv stond te lezen dat de zaak kwijt was geraakt en derhalve geen uitwerking van de bewijsmiddelen kon plaatsvinden. Dit blijkt uit de conclusie van de advocaat-generaal.
De Hoge Raad heeft echter nog wel getracht het dossier boven tafel te krijgen en heeft het Hof om naspeuring van het dossier verzocht. Dit heeft echter geen resultaat opgeleverd. De advocaat-generaal gaat in de conclusie nog in op het feit dat uit het dossier niet blijkt dat de raadsman de ontbrekende stukken heeft opgevraagd. Immers artikel IV, derde lid, Procesreglement Strafkamer Hoge Raad 2013 schrijft voor dat wanneer een middel mede betrekking heeft op het ontbreken van stukken de raadsman een verzoek aan de rolraadsheer van de Hoge Raad kan doen tot aanvulling van het dossier met het ontbrekende stuk. Wanneer de raadsman dat heeft nagelaten, stuit het middel daarop af.
In deze zaak bestond echter geen aanleiding voor de raadsman om een afzonderlijk verzoek te doen om stukken. Het Hof had immers reeds in de aanvulling bewijsmiddelen opgenomen dat de stukken in het ongerede waren geraakt. De Hoge Raad komt dan ook met een enkel woord tot de conclusie dat gelet op artikel 359, derde en achtste lid, Sv in een arrest op straffe van nietigheid de bewijsmiddelen moeten zijn opgenomen. De Hoge Raad vernietigt derhalve het arrest van het Hof en wijst de zaak terug zodat het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht.
Een ander voorbeeld is het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2016. In deze procedure is wel naar aanleiding van een door de raadsman op de voet van artikel IV, derde lid, van het Procesreglement Strafkamer Hoge Raad gedaan verzoek duidelijk geworden dat een stuk in het dossier van de Hoge Raad ontbrak, te weten de pleitnota van de verdediging. Dit terwijl duidelijk in het proces-verbaal stond opgenomen dat de raadsman conform zijn pleitaantekeningen verweer had gevoerd. Navraag bij het Hof door de Hoge Raad heeft duidelijk gemaakt dat de pleitnota kwijt was. Het is in dat geval vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat niet meer valt na te gaan of ter terechtzitting meer verweren zijn gevoerd of meer uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht dan de in de bestreden uitspraak genoemd zijn. Dit verzuim is zozeer in strijd met een behoorlijke procesorde dat het, nu het verzuim onherstelbaar is, nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak met zich brengt. Aan deze situatie besteedden wij ook reeds aandacht in artikel #117.
Wat is jouw ervaring met dergelijke kwesties? Heb jij weleens meegemaakt dat bepaalde stukken ontbreken in het dossier van de Hoge Raad? En heeft dit uiteindelijk bij het Hof alsnog geresulteerd in een andere uitkomst?
No Comments