#147: Kennis van buitenlands recht is vereist
Op 22 december 2015 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen inzake het fiscale specialiteitsvoorbehoud. Artikel 2 van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken bepaalt dat rechtshulp mag worden geweigerd in het geval van fiscale delicten. Over het algemeen werd – bijvoorbeeld – door de Zwitserse en Luxemburgse autoriteiten alleen informatie verstrekt op verzoek van Nederland onder het voorbehoud dat deze informatie niet voor fiscale doeleinden werd gebruikt. Hoe ver reikt dit voorbehoud? Ziet dit voorbehoud alleen op fiscale delicten als bedoeld in de AWR of heeft het specialiteitsvoorbehoud een breder bereik?
In artikel 2 aanhef en onder sub a van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken is bepaald dat rechtshulp kan worden geweigerd indien het verzoek betrekking heeft op strafbare feiten die door de aangezochte staat als een fiscaal delict worden beschouwd:
“Assistance may be refused: if the request concerns an offence which the requested Party considers a political offence, an offence connected with a political offence, or a fiscal offence”
Hieruit volgt dat de vraag of de feiten moeten worden aangemerkt als een fiscaal delict, moet worden beantwoord naar het recht van de aangezochte staat. In de zaak die ter discussie stond in het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015 was door Nederland om rechtshulp verzocht aan de Zwitserse autoriteiten in verband met een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen.
Uit de conclusie van de advocaat-generaal bij dit arrest volgt dat in de toelichting op het middel wordt gewezen op een uitspraak van het Zwitserse Bundesgericht. Uit deze uitspraak zou, volgens de maker van het middel, volgen dat een delict naar Zwitsers recht als een fiscaal delict wordt gekwalificeerd als het opzet van de verdachte daarop is gericht. Kortom, ook andere strafbare feiten die zijn gepleegd voor enkel fiscale doeleinden zijn fiscale delicten, aldus de maker van het middel.
De advocaat-generaal denkt hier genuanceerder over en concludeert het volgende:
“Het enkele feit dat de verdachte de feiten zou hebben begaan om belasting te ontduiken, maakt de feiten niet reeds tot fiscale delicten. De fiscaal delict-exceptie kent in art. 2 ERV namelijk geen uitbreiding tot zogenoemde connexe delicten: de met fiscale delicten “verband houdende feiten”, zoals het geval is bij de exceptie inzake politieke delicten. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 juni 1985 de opvatting afgewezen dat de uitleveringsexceptie voor fiscale delicten ook betrekking heeft op ieder feit dat blijkens de omstandigheden waaronder het begaan is een overwegend fiscaal karakter heeft.[1] Voor het rechtshulprecht moet hetzelfde worden aangenomen. Ook naar Zwitsers recht is de fiscaal delict-exceptie, zoals we zagen, niet zo ruim.”
De Hoge Raad laat zich in deze zaak enkel uit over het oordeel van het hof. Het hof heeft geoordeeld dat in Zwitserland een commuun delict als fiscaal delict gezien kan worden indien het uitsluitend is gericht op een fiscaal doel. Volgens vaste rechtspraak van het Zwitserse Bundesgericht geldt de subjectieve bedoeling van de pleger als maatstaf. Verder overweegt het hof dat in het onderhavige geval sprake is van (gewoonte)witwassen en dat het doel van de verdachte erop is gericht voorwerpen of geldbedragen van criminele herkomst te verbergen. In ieder geval zou niet zijn gebleken dat de verdachte met het witwassen uitsluitend een fiscaal doel had. De Hoge Raad oordeelt in eerste instantie dat het ingevolge artikel 79 RO niet kan treden in de uitleg van het recht van vreemde staten. De Hoge Raad dient uit te gaan van het door het hof gegeven toetsingskader. Verder oordeelt de Hoge Raad dat de motivering van het hof – gelet op het toetsingskader – niet onbegrijpelijk is. In zoverre wordt het cassatiemiddel ongegrond verklaard. Toch geeft dit arrest inzicht in de reikwijdte van het specialiteitsvoorbehoud. Het is cruciaal om onderzoek te doen naar de betekenis van het fiscale delict in het land waar om rechtshulp wordt verzocht in het geval een fiscaal specialiteitsvoorbehoud is gegeven. De reikwijdte van het fiscale delict aldaar geldt als uitgangspunt. Overigens moet er wel rekening mee worden gehouden dat de Hoge Raad het aangelegde toetsingscriterium door het hof niet kan toetsen.
Welke landen ken jij waar een ruimere fiscale delictsomschrijving wordt gehanteerd dan in Nederland?
[1] NJ 1986/111, r.o. 6.2.2. Vgl. het in art. 552m Sv gestelde machtigingsvereiste dat zich wel over connexe fiscale delicten uitstrekt; J.M. Sjöcrona, De kleine rechtshulp. Nederlands procesrecht ten behoeve van buitenlandse justitie en politie. Een onderzoek naar de betekenis van de artikelen 552h-552q van het Wetboek van Strafvordering (diss. Leiden), Arnhem: Gouda Quint BV 1990, p. 177 (art. 552m, aant. 3 onder e).
No Comments