#236: Isn’t it ironic?

Het is mensen eigen om niet zonder meer binnen de gegeven kaders te handelen. Soms verdient dat bijsturing. Het bestuurlijke boete- en strafrecht voorziet in de mogelijkheid om burgers bij te sturen. Maar hoe zit dat voor de handhavers van het recht? Uit de jurisprudentie blijkt dat ook zij zich niet altijd aan de wettelijke kaders houden. Vormverzuimen in het opsporingsonderzoek zijn nog altijd aan de orde van de dag. Dus ook de handhavers van het recht zoals opsporingsinstanties moeten aan de wettelijke kaders worden gehouden en leren van hun fouten. Maar gebeurt dat in de praktijk wel op een efficiënte manier? Wij menen met het WODC van niet. De beschouwingen van het WODC in het eerder dit jaar gepubliceerde rapport Toezicht op Strafvorderlijk Overheidsoptreden  zijn ons inziens food for thought voor alle procespartijen.

In eerdere Vaklunches zoals #110  en #179  hebben wij al aangegeven dat de tendens in de jurisprudentie, waarin vormverzuimen door politie en justitie in het vooronderzoek onbestraft blijven, zorgelijk is. De kern van die jurisprudentie is dat een verdachte niet mag “profiteren” van fouten die de overheid heeft gemaakt. De eisen aan een verweer om gevolgen te verbinden aan vormverzuimen op basis van artikel 359a Sv zijn bijzonder streng. En de kans dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard of het onrechtmatig verkregen bewijs wordt uitgesloten is bijzonder klein. De verdachte moet juist gestraft worden en leren van zijn fouten, zelfs als door politie en justitie wel buiten de wettelijke lijntjes is gekleurd. Een ironische situatie; want wie zorgt ervoor dat politie en justitie leren van hun fouten?

Het WODC wijst erop dat geen extern toezichtsorgaan bestaat die politie en justitie controleert. Echter, de rechter grijpt ook niet in: ‘De rol van de rechter in Nederland is inmiddels te afstandelijk geworden en zou moeten gerevitaliseerd worden. Het voorbeeld van een politiedienst die opzettelijk een proces-verbaal vervalst (dit is een aantal malen gebeurd), waarna geen actie wordt ondernomen, legt een lacune in toezicht bloot. Het is dan aan een rechter om daar iets tegen doen, zoals dit zeer expliciet aan de orde stellen en de uitspraak in leesbare vorm aan de pers laten toekomen, waarna een leermoment kan optreden voor de actoren die dergelijke vormfouten begaan. Het risico bestaat immers dat het leereffect verdwijnt als de rechter niets doet met vormfouten. Vormfouten worden in Nederland inmiddels vrijwel nooit meer gesanctioneerd door de rechter.’

Het is overigens de vraag of rechterlijk optreden voldoende is. Immers, via die route zullen zeker niet alle ‘misstanden’ aan het licht komen. Enkel toevalligheden. Daarom zou structureler toezicht de voorkeur verdienen. Echter, tot die tijd is het ons inziens de rechter – of de wetgever – de enige partij die ervoor kan zorgen dat politie en justitie leren van fouten door vormverzuimen strenger aan te pakken dan de jurisprudentie op dit moment voorschrijft. Het rapport van het WODC biedt wellicht de nodige aanknopingspunten om rechters te overtuigen van het belang dat ook de overheid ‘leergeld’ betaalt voor fouten.

Heb je vragen of wil je van gedachten wisselen over het voorgaande neem dan contact met ons op via boezelman@hertoghsadvocaten.nl of boer@hertoghsadvocaten.nl.

No Comments

Post a Comment