#136: Vertrouw jij op de overheid?

Fouten maken is menselijk. Maar wat als een foute mededeling wordt gedaan door de overheid? Mag een burger dan toch op de juistheid van die mededeling vertrouwen? Of moet de burger een soort natuurlijk wantrouwen koesteren tegen uitlatingen van de overheid? Over dit onderwerp is veel geprocedeerd. Uit dat gegeven alleen al blijkt dat het niet altijd even duidelijk is wanneer de overheid ‘per ongeluk’ iets fout heeft gedaan. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft onlangs het Openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van een verdachte nadat, weliswaar – zo bleek achteraf – per ongeluk, een politiesepot was gestuurd naar de betrokkene. Ons inziens terecht. Het moet natuurlijk niet zo zijn dat de burger wel ter verantwoording wordt geroepen voor zijn fouten en de overheid niet. Toch slaagt een beroep op het vertrouwensbeginsel niet altijd. Wanneer mag je de overheid vertrouwen?LEES VERDER

#127: Het trage malen van gerechtelijke molens

In strafzaken staat de waarheidsvinding voorop. De discussie over de vraag of de waarheid überhaupt bestaat daargelaten, zijn er vele factoren van invloed op het achterhalen of benaderen van de waarheid. Zo zal relevante informatie door verloop van tijd niet altijd meer beschikbaar zijn. In veel gevallen zullen de verklaringen die verdachten en getuigen kunnen afleggen omtrent de vermeende strafbare gedraging, een van de belangrijkste bronnen zijn om de waarheid te achterhalen. Door verloop van tijd kunnen de herinneringen van verdachten en getuigen vervagen. Ook kunnen herinneringen veranderen. Hoewel overschrijding van de redelijke termijn om een strafzaak te behandelen in beginsel leidt tot strafvermindering (zie daartoe HR 17 juni 2008), is onlangs de nodige jurisprudentie verschenen waarin het Openbaar Ministerie een ‘tik op de vingers’ heeft gekregen voor het te lang wachten met het aanbrengen van de zaak, waardoor de waarheidsvinding in het gedrang is gekomen. Ons inziens een juiste ontwikkeling.LEES VERDER

#124: De eenmanszaak en vereenzelviging in het strafrecht

Op 6 juli 2015 heeft de politierechter een interessant vonnis gewezen. In deze zaak heeft de officier van justitie een dagvaarding uitgebracht aan een eenmansbedrijf als ook aan de achterliggende natuurlijke persoon vanwege een vermeende overtreding van de Gezondheids- en Welzijnwet. De politierechter heeft geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging ten aanzien van het eenmansbedrijf omdat in wezen sprake is van dubbele vervolging doordat de natuurlijke persoon is te vereenzelvigen met de eenmanszaak. Dit vonnis werpt twee interessante vragen op. Kan een eenmansbedrijf überhaupt een strafbaar feit plegen? En moet een vereenzelviging tussen man en bedrijf ook in andere gevallen leiden tot de conclusie dat sprake is van dubbele vervolging?LEES VERDER

#123: Sluit opzet schuld uit?

Hoewel het soms lijkt alsof het ten laste leggen van witwassen voor het Openbaar Ministerie ‘prijsschieten’ is, blijkt het Openbaar Ministerie soms ook de deksel op de neus te krijgen. Hof Amsterdam sprak de verdachte in het arrest van 30 juli 2013 vrij van het ten laste gelegde schuldwitwassen omdat enkel sprake was van een vermoeden van opzetwitwassen. Bewijs voor schuldwitwassen ontbrak, volgens het Hof. Maar het luistert volgens de Hoge Raad nauw als het aankomt op de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. En het één – opzetwitwassen – sluit het ander – schuldwitwassen – niet uit. Maar wat is nu het verschil?LEES VERDER

#099: Een stukje rechterlijke ongehoorzaamheid?

In artikel #80 besteedden wij reeds aandacht aan een trend die waarneembaar is, waarin de Hoge Raad streng toeziet op het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie en feitenrechters daarentegen streng toezien op het handelen van het Openbaar Ministerie met al dan niet niet-ontvankelijkheid tot gevolg. Ook deze week kwamen wij een recent gepubliceerde uitspraak van een politierechter tegen waarin het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard.LEES VERDER

#088: Officier, hoeveel belang hecht u aan de zaak?

In het strafrecht geldt dat een zaak binnen een redelijke termijn moet worden afgedaan. Het is een misvatting dat een strafzaak in een paar maanden wordt afgerond. Het drukbezette rechterlijke systeem en opsporingsapparaat maakt dat men eerder aan jaren moet denken dan aan maanden. Met de bezuinigingen binnen de overheid zal dat niet snel veranderen. Een veelgehoorde klacht van verdachten – die begrijpelijkerwijs graag snel duidelijkheid willen hebben en de strafzaak achter zich wensen te laten – is dat het zo lang duurt. Een officier van justitie is niet altijd gemakkelijk te prikkelen de zaak op korte termijn te behandelen. Overigens is dat vermoedelijk veelal te wijten aan de enorme hoeveelheid werk en de beperkte mankracht om dat werk te verzetten. Toch levert dit tijdsverloop bijzonder frustrerende situaties op voor de betrokkenen die onderwerp zijn van een strafrechtelijke procedure. De procedure brengt onzekerheid met zich en kan bijvoorbeeld gevolgen hebben voor het werkzame en sociale leven van de verdachte. Met name indien de zaak onnodig veel tijd in beslag neemt is het de vraag welk belang dan moet prevaleren. Dat van de maatschappij of van de verdachte die nog altijd onschuldig is tot het tegendeel is bewezen? Is het niet beter minder zaken te vervolgen en de geselecteerde zaken zorgvuldiger en sneller te behandelen?

Het ziet er naar uit dat rechters in Nederland het Openbaar Ministerie een halt toe roepen. Hoewel de Hoge Raad heeft geoordeeld dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie kan leiden maar tot strafvermindering, gaf Rechtbank Midden-Nederland het Openbaar Ministerie in het vonnis van 3 oktober 2014  toch een ontvankelijkheidstik op de vingers. In deze ontnemingszaak is in 2008 bij (tussen)beslissing bepaald dat de behandeling voor onbepaalde tijd is geschorst nu onvoldoende duidelijk was de benadeelde partij een civiele vordering aanhangig zou maken. Sindsdien is echter niets meer gebeurd. Ook aan het herhaaldelijk verzoek vanuit de rechtbank een compleet dossier beschikbaar te stellen werd door het Openbaar Ministerie niet voldaan. Tevens ontbrak de originele ontnemingsvordering in het dossier. Het verweer van het Openbaar Ministerie dat de redelijke termijn op ontnemingszaken niet van toepassing is kon dit fiasco niet redden. De rechtbank oordeelde dat de mogelijkheden voor het voeren van een adequate verdediging aan de zijde van de veroordeelde – door het tijdsverloop en het overlijden van de medeveroordeelde – zijn verminderd.

Ook Hof Amsterdam heeft opgetreden tegen de onzorgvuldigheid van het Openbaar Ministerie in het arrest van 23 september 2014. Het pleegjaar in deze zaak was 2006, daarop wees de politierechter vonnis in oktober 2009 waartegen hoger beroep is ingesteld. De zaak diende sindsdien drie keer bij het Hof, de zaak werd twee maal nietig verklaard en de zaak is één keer aangehouden omdat het Openbaar Ministerie de verdachte (per abuis?) steeds niet had opgeroepen op het bekende adres. Het Hof heeft uit die omstandigheden afgeleid dat het Openbaar Ministerie geen belang meer hechtte aan de vervolging van de verdachte en heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard.

Ons inziens terechte tikken op de vingers. Maar het is zeker niet eind goed al goed, want dergelijke situaties komen vaker dan eens voor. Wat vindt het Openbaar Ministerie hier zelf van? En hoe serieus worden deze gevallen genomen binnen het Openbaar Ministerie? Wie wordt erop aangesproken en wie legt verantwoording hierover af?

Wat is jullie ervaring met dit soort kwesties? Grijpen rechters in indien het Openbaar Ministerie het (te) bont maakt?

Loading new posts...
No more posts