#212: Mensen- én maatwerk

Straftoemetingsrichtlijnen zijn tegenwoordig niet meer weg te denken uit het strafrecht. Het Openbaar Ministerie ‘vaart’ op dergelijke regels en de rechtbanken en hoven maken er gretig gebruik van. Het gaat om de welbekende LOVS-richtlijnen, waarin onder meer richtsnoeren zijn gegeven voor toe te passen straffen gebaseerd op het (fiscale)benadelingsbedrag in geval van fraudezaken. Ook besteden de richtlijnen aandacht aan straf verzwarende en straf verminderende omstandigheden. De achterliggende gedachte van deze richtlijnen is om zoveel mogelijk eenheid te creëren binnen de straftoemeting. Immers, het blijft naast maatwerk ook mensenwerk. Maar de richtlijnen zijn geen recht in de zin van artikel 79 RO. De rechtbanken en hoven hoeven zich er dus niet aan te houden. Mag de rechter in alle gevallen afwijken van de LOVS-richtlijnen?LEES VERDER

# 193: (On)middelijk uit eigen misdrijf afkomstig

Witwassen is een geliefde strafbepaling bij het Openbaar Ministerie en wordt ook vaak als extra feit ten laste gelegd. Indien iemand beschikt over een voorwerp dat van misdrijf afkomstig is, dan is het niet moeilijk om op basis van artikel 420bis Wetboek van Strafrecht te oordelen dat er sprake is van witwassen. Er is namelijk al snel sprake van het verwerven, voorhanden hebben, overdragen of gebruik maken van het betreffende voorwerp. Om te voorkomen dat sprake zou zijn van een automatische verdubbeling van strafbaarheid voor één feitelijke handeling is door de Hoge Raad in het arrest van 8 januari 2013 een kwalificatie uitsluitingsgrond ontwikkeld. Indien sprake is van voorwerpen die uit eigen misdrijf afkomstig zijn, moet er sprake zijn van een gedraging die op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp gericht is; eerst dan is  witwassen strafbaar. De kwalificatie uitsluitingsgrond van de Hoge Raad wordt echter niet altijd juist toegepast zo blijkt uit een recent arrest van de Hoge Raad.

LEES VERDER

#176: Daar mag een voorbeeld aan genomen worden

In de artikelen #014, #051, #071 en #131 besteedden wij al aandacht aan het onderwerp straftoemeting. Steeds komen wij terug op hetzelfde cruciale punt: straftoemeting is maatwerk. Dat geldt uiteraard voor het commune strafrecht, maar ook voor het fiscale strafrecht en het (fiscale) boeterecht. Voor straffen geldt dat deze niet in het algemeen zijn te bepalen. Binnen de bandbreedte van de maximale wettelijke strafbaarstelling dient de rechter te bepalen welke straf passend is voor de betreffende verdachte. Daarbij dienen alle feiten en omstandigheden te worden meegewogen zodat de straf het doel – vergelding en preventie – dient. De LOVS oriëntatiepunten bieden procespartijen houvast als het aankomt op straftoemeting, bijvoorbeeld in fraudezaken. De hoogte van de straf is afgezet tegen het financiële nadeel dat is geleden. Aan de hand van verschillende factoren wordt de straf hoger of lager. In het fiscale boeterecht wordt een handreiking gedaan door het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Maar hoe gaan rechters hier mee om?LEES VERDER

#167: Maatregel minus straf?

In de praktijk zien wij een trend waarin het Openbaar Ministerie steeds meer gebruik maakt van de mogelijkheid om in de strafeis ook om verbeurdverklaring van gelden te verzoeken. Ook in de vakliteratuur is dat al gesignaleerd. Zo merkt Barensen bijvoorbeeld in zijn artikel op dat “verbeurdverklaring een effectief instrument [is] als het gaat om vermogensbestanddelen die de verdachte (dan wel degene bij wie de verdachte die bestanddelen heeft ondergebracht) nog bezit”.[1] Verbeurdverklaring is echter een straf en heeft dus een ander karakter dan de maatregel van ontneming. Ondanks deze verschillende karakters gaat het de Hoge Raad te ver om gelden te ontnemen die in wezen via de verbeurdverklaring al zijn ‘ontnomen’.LEES VERDER

#155: Geachte rechters van Nederland

Ons oog bleef haken aan een arrest van de Hoge Raad van 23 februari 2016. Hoewel deze zaak door de Hoge Raad is afgedaan met artikel 81 RO vinden wij het toch belangrijk om dit arrest onder de aandacht te brengen. Wij juichen het namelijk toe dat de maker van het middel (nog) opkomt tegen de gebrekkige strafmotivering van het hof. In Nederland bestaan nauwelijks straftoemetingsregels. Dit zorgt ervoor dat de feitenrechter grote vrijheid toekomt bij de straftoemeting en een straf alleen maar controleerbaar is door de Hoge Raad indien deze goed gemotiveerd is. Aan een goede en logische motivering ontbreekt het echter veelal.LEES VERDER

#131: Fiscale versus strafrechtelijke straftoemeting

Indien de inspecteur van mening is dat opzettelijk een onjuiste aangifte is gedaan, dan wordt de vergrijpboete gebaseerd op de belastingheffing die voortvloeit uit de correcties ter zake van een of meer tekortkomingen in de aangifte waaraan de kwalificatie ‘opzet’ kan worden verbonden. In het arrest van de Hoge Raad van 4 januari 2013 (Belastingkamer) worden de overwegingen van het Hof in stand gelaten waarin het Hof deze duidelijke koppeling aanbrengt tussen de boetegrondslag en het opzet. In een recente uitspraak van het Hof Amsterdam wordt deze rechtsregel toegepast. Een reminder voor ons allen om per correctie of onderdeel van de aanslag nauwkeurig na te gaan of opzet kan worden bewezen. Ook de strafrechtadvocaat kan hier zijn voordeel mee doen.LEES VERDER

#104: Het alternatieve scenario

Heeft de verdachte het gedaan of niet? Om die vraag te beantwoorden is niet alleen van belang of sprake is van wettig bewijs. Dat bewijs moet ook overtuigend zijn. Als dat niet het geval is, kan geen veroordeling volgen. Het schetsen van een alternatief scenario dat op basis van de beschikbare bewijsmiddelen ook kan hebben plaatsgevonden – niet zijnde hetgeen ten laste is gelegd – kan aan die rechterlijke overtuiging in de weg staan. Het gaat dus om het subjectieve oordeel van de rechter. Het moet uiteraard wel om een geloofwaardig alternatief scenario gaan dat met zoveel mogelijk bewijs moet zijn omgeven. In de praktijk lijkt het fenomeen van het alternatieve scenario aan populariteit te winnen. Maar wanneer is een dergelijk verweer zinvol?LEES VERDER

#099: Een stukje rechterlijke ongehoorzaamheid?

In artikel #80 besteedden wij reeds aandacht aan een trend die waarneembaar is, waarin de Hoge Raad streng toeziet op het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie en feitenrechters daarentegen streng toezien op het handelen van het Openbaar Ministerie met al dan niet niet-ontvankelijkheid tot gevolg. Ook deze week kwamen wij een recent gepubliceerde uitspraak van een politierechter tegen waarin het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard.LEES VERDER

#071: Voldoende georiënteerd?

In de praktijk maakt het Openbaar Ministerie voor het bepalen van de te eisen straf veelal gebruik van oriëntatiepunten. Aan de hand van verschillende indicatoren wordt bepaald welke straf passend zou zijn voor het strafbare feit waarvan de betrokkene wordt verdacht. Ook rechtbanken en hoven blijken dergelijke oriëntatiepunten steeds meer te hanteren. Of dit een toe te juichen ontwikkeling is is echter nog maar de vraag. Alle bijzondere omstandigheden kunnen niet per geval in richtlijnen worden opgenomen, maar iedere concrete zaak dient wel op zijn eigen merites beoordeeld te worden. Het is dus aan de verdediging om de rechter te prikkelen zich voldoende te oriënteren op alle omstandigheden van het geval en maatwerk te leveren.

Hof Den Haag wees onlangs een interessant arrest – in verband met een opiumwetdelict – waarin de rechter duidelijk is geprikkeld maatwerk te leveren ten aanzien van de strafmaat. De officier van justitie heeft in die zaak een strafmaatappel ingesteld, omdat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom een beduidend lagere straf is opgelegd dan de LOVS richtlijnen ‘voorschrijven’ in dat geval. Het Hof stelt in het arrest nog maar eens voorop dat de rechter in een concrete zaak niet gebonden is aan oriëntatiepunten. Dergelijke richtlijnen zijn geen recht in de zin van artikel 79 Wet RO. Noch de verdediging, noch het Openbaar Ministerie kan met vrucht klagen over de strafmotivering van rechters en rechterlijke colleges in relatie tot de LOVS oriëntatiepunten. Het Hof licht wel toe dat in deze zaak de LOVS oriëntatiepunten als uitgangspunt is genomen en met welke mitigerende omstandigheden – zoals de feitelijke rol van de verdachte en het feit dat hij een first offender is – rekening is gehouden. Het Hof heeft in deze zaak dus niet ‘klakkeloos’ de oriëntatiepunten gevolgd, maar expliciet gemotiveerd welke omstandigheden een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de opgelegde straf.

In het geval van fraudezaken wordt in de praktijk eveneens vaak gebruik gemaakt van oriëntatiepunten. Het benadelingsbedrag wordt in die oriëntatiepunten gebruikt als uitgangspunt voor het bepalen van de strafeis. Daarna dienen volgens de oriëntatiepunten strafverminderende dan wel –verzwarende omstandigheden in aanmerking te worden genomen, zoals de vraag of sprake is van recidive of de vraag of de betrokkene heeft gehandeld in de uitvoering van een beroep of bedrijf. Het feit dat de geïndiceerde straf in de oriëntatiepunten niet is gekoppeld aan het gehele delict maar ‘slechts’ aan het benadelingsbedrag, maakt ons inziens dat de oriëntatiepunten onevenwichtigheid tot gevolg kunnen hebben. Een onwenselijke situatie. Wij concludeerden al eerder dat het ‘klakkeloos’ volgen door de rechter van de eisen conform oriëntatiepunten willekeur in de hand zal werken. Alle bijzondere aspecten van het individuele geval dienen mee- en afgewogen te worden.

Op de oriëntatiepunten in fraudezaken is de nodige kritiek geuit. Deze kritiek is voor mrs. A.J.E. Schouten en C. Beuze – senior juridisch medewerkers bij Hof Amsterdam – niet onopgemerkt gebleven. In hun recente bijdrage in het stafblad[1] onderkennen zij de beperking van de oriëntatiepunten en analyseren zij de werking van de Engelse Fraud Bribery and Money Laundering Offences Guideline. In die richtlijnen wordt een onderscheid gemaakt tussen de verschillende vormen van fraude en de daarvoor geldende strafmaxima. De Engelse guideline ‘dwingt’ de rechter tot het betrekken van vele factoren bij het bepalen van de omvang van de schade die als uitgangspunt wordt gehanteerd om de straf te bepalen. Zo wordt in het geval van belastingfraudezaken het feitelijke voordeel en het beoogde voordeel meegewogen. Ook het effect van de fraude op eventuele slachtoffers speelt een rol in de vaststelling van de omvang van de schade. Dit zal een heel ander uitgangspunt opleveren dan wanneer enkel het benadelingsbedrag wordt gehanteerd. Deze guideline biedt ons inziens dan ook inspiratie om de rechter te prikkelen verder te kijken dan de uitgangspunten die zijn opgenomen in de Nederlandse oriëntatiepunten voor straftoemeting in fraudezaken.

Wat is jouw ervaring met de wijze waarop de oriëntatiepunten als uitgangspunt worden gehanteerd door rechters? En op welke wijze zou het beter kunnen?


[1] Mr. A.J.E. Schouten en mr. C. Beuze, ‘Fraud, Bribery and Money Laundering Offences Guideline, Een bruikbaar handvat voor de ontwikkeling van de Nederlandse oriëntatiepunten voor straftoemeting in fraudezaken?’, Strafblad, 2014, afl. 2, p. 83 – 87.

#051: “Gevangenisstraf alleen is niet genoeg..”

“Beroepscriminelen” en “corrupte bedrijven” moeten volgens procureur-generaal Marc van Nimwegen harder worden aangepakt. Hij stelt in een interview met de Volkskrant van 3 februari 2014 dat hij met enige regelmaat ziet dat een “beroepscrimineel” vanuit de gevangenis zijn criminele bedrijf kan voortzetten. Van Nimwegen meent dat in dit soort zaken de veroordeelden financieel harder moeten worden aangepakt, een gevangenisstraf alleen is niet genoeg. Van Nimwegen kondigt aan dat het Openbaar Ministerie vaker hogere boetes zal eisen. Van Nimwegen vindt dat rechters die lijn van het opleggen van hogere boetes zouden moeten volgen. Maar waarom? Straftoemeting is toch maatwerk?

Het betoog van Van Nimwegen roept de nodige vragen op. Wanneer is iemand een beroepscrimineel? Aan welke criteria moet een verdachte voldoen om onder een dergelijke definitie te vallen? Is dat als iemand eerder met justitie in aanraking is gekomen? Of is dat het geval indien iemand ‘de schijn tegen heeft’? En hoe zit dat met corrupte bedrijven? Is ieder bedrijf dat met justitie in aanraking is geweest aan te merken als corrupt? Of zullen vermoedens daarin (ook) een rol spelen? Het ligt in de lijn der verwachting dat de nodige richtlijnen worden of zijn ontwikkeld om handen en voeten te geven aan dit beleid van het Openbaar Ministerie. Aan de hand van een eenvoudige checklist zal dan bepaald kunnen worden in welke hokje de verdachte thuis hoort. De te eisen straf of boete is dan gemakkelijk te bepalen. Maar geldt dan hetzelfde voor het daaraan te verbinden oordeel door de rechter?

Wij schreven al eerder over de oriëntatiepunten voor straftoemeting in fraudezaken. Deze oriëntatiepunten zijn in 2011 vastgesteld door de fraudekamers van de Hoven. Aan de hand van strafvermeerderende en strafverminderende omstandigheden wordt met het benadelingsbedrag als uitgangspunt een straf ‘toegemeten’. Echter het feit dat de geïndiceerde straf in de oriëntatiepunten niet is gekoppeld aan het gehele delict, maar ‘slechts’ aan het benadelingsbedrag, maakt dat de oriëntatiepunten onevenwichtigheid tot gevolg kunnen hebben. Dit komt het te leveren maatwerk als het gaat om straftoemeting ten aanzien van de individuele verdachte niet ten goede.

Oriëntatiepunten en richtlijnen kunnen de verdachte een indicatie geven van wat hem mogelijk te wachten staat. Echter, alle bijzondere omstandigheden van het geval kunnen niet in richtlijnen worden verdisconteerd. Het “klakkeloos” volgen door de rechter van hogere strafeisen van het Openbaar Ministerie riekt naar willekeur. Het is aan de rechter om maatwerk te leveren. Alle bijzondere aspecten van het individuele geval dienen mee- en afgewogen te worden. In ons rechtssysteem zou het volgen van een hogere strafeis – zonder gedegen afweging – niet mogelijk moeten kunnen zijn. De NVvR stelde in 2012 ten aanzien van een andere aangelegenheid dat het een illusie is te menen dat een rechtvaardige bestraffing voor alle gevallen kan worden ‘voorgeprogrammeerd’, daarvoor is de werkelijkheid te verscheiden. De nadruk dient te liggen op maatwerk en juist niet op een streven naar standaardisering. En gelukkig maar!

Eén ding is in ieder geval duidelijk, strafrechtelijk Nederland kan zich opmaken voor hogere boete eisen. Ons inziens is het aan het Openbaar Ministerie om de rechter te overtuigen van de noodzaak tot het opleggen van die hogere boetes. Net zo goed als het aan de verdediging van de verdachte is de rechter te informeren over alle bijzondere omstandigheden van die betreffende zaak en de rechter daarmee te prikkelen maatwerk te leveren.

Wat is jouw ervaring? Past het Openbaar Ministerie het door Van Nimwegen voorgestane beleid reeds toe? En hoe oordeelde de rechter in die gevallen?

Loading new posts...
No more posts