#304: Alle reden tot twijfel

In het strafrecht is een proces-verbaal de belangrijkste bron van informatie. Het gaat dan om processen-verbaal van bevindingen van opsporingsambtenaren, maar ook om processen-verbaal van verklaringen die zijn afgenomen bij getuigen of verdachten. Van die afgelegde verklaringen bestaat onder de huidige wetgeving in de regel geen audio opname. Dat betekent dat het proces-verbaal zo accuraat mogelijk moet worden opgemaakt, achteraf kan niet worden gecontroleerd wat de getuige of de verdachte echt heeft gezegd. Het is een zakelijke weergave van de verklaring en daarmee al een papieren werkelijkheid. Door het proces-verbaal na afloop van het verhoor te lezen kan uiteraard worden gecontroleerd of de inhoud ervan strookt met hetgeen is gezegd. Als dat niet het geval is dan kunnen tijdens het controleren van de het proces-verbaal opmerkingen worden gemaakt. Sommige opsporingsinstanties zijn bereid om die opmerkingen serieus te nemen en te verwerken. Anderen niet. In het laatste geval is het advies van een advocaat aan de verdachte of getuige veelal om het proces-verbaal van verhoor niet voor akkoord te tekenen en daarbij op het proces-verbaal te schrijven waarom je niet wenst te ondertekenen. Maar voorkomt dat dat het document als bewijs kan worden gebruikt?

LEES VERDER

#290: De informatiebeschikking misbruikt voor het strafrecht?

Het fiscale recht kent een ruime informatieverplichting. Op grond van artikel 47 AWR dient een belastingplichtige alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing te zijnen aanzien. Deze informatieverplichting in het fiscale recht kan nog wel eens botsen met het recht om te zwijgen in het strafrecht. Hierover schreven wij bijvoorbeeld ook in Vaklunch #112  en Vaklunch #209. Voorkomen dient te worden dat de fiscale informatieverplichting wordt gebruikt voor strafrechtelijke doeleinden. Dat geldt overigens ook vice versa. Zo schreven wij in Vaklunch #274 al over de omgekeerde situatie waarin het strafrecht werd misbruikt voor een fiscale zaak. In de uitspraak van 1 oktober 2018 van de rechtbank Gelderland lijkt het echter alsof het fiscale recht gebruikt wordt voor strafrechtelijke doeleinden. Gelukkig steekt de rechtbank daar een stokje voor.LEES VERDER

#263: Collateral damage

In beginsel wordt het strafrechtelijk onderzoek in het geheim uitgevoerd. Het onderzoek heeft geen baat bij ‘pottenkijkers’ is de achterliggende gedachte. Zeker de verdachte wordt als een dergelijke pottenkijker beschouwd. Strafrechtadvocaten in den lande zullen het erover eens zijn dat het niet zonder meer eenvoudig is om in een vroeg stadium van het onderzoek de beschikking te krijgen over de processtukken. Dat sprake is van inequality of arms tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte als het gaat om onderzoeksinformatie, staat als een paal boven water. En het blijft dan een bijzondere gewaarwording dat het Openbaar Ministerie in voorkomende gevallen met alle gemak van de wereld informatie uit het strafrechtelijk onderzoek deelt met een derde partij: het slachtoffer.

LEES VERDER

#236: Isn’t it ironic?

Het is mensen eigen om niet zonder meer binnen de gegeven kaders te handelen. Soms verdient dat bijsturing. Het bestuurlijke boete- en strafrecht voorziet in de mogelijkheid om burgers bij te sturen. Maar hoe zit dat voor de handhavers van het recht? Uit de jurisprudentie blijkt dat ook zij zich niet altijd aan de wettelijke kaders houden. Vormverzuimen in het opsporingsonderzoek zijn nog altijd aan de orde van de dag. Dus ook de handhavers van het recht zoals opsporingsinstanties moeten aan de wettelijke kaders worden gehouden en leren van hun fouten. Maar gebeurt dat in de praktijk wel op een efficiënte manier? Wij menen met het WODC van niet. De beschouwingen van het WODC in het eerder dit jaar gepubliceerde rapport Toezicht op Strafvorderlijk Overheidsoptreden  zijn ons inziens food for thought voor alle procespartijen.

In eerdere Vaklunches zoals #110  en #179  hebben wij al aangegeven dat de tendens in de jurisprudentie, waarin vormverzuimen door politie en justitie in het vooronderzoek onbestraft blijven, zorgelijk is. De kern van die jurisprudentie is dat een verdachte niet mag “profiteren” van fouten die de overheid heeft gemaakt. De eisen aan een verweer om gevolgen te verbinden aan vormverzuimen op basis van artikel 359a Sv zijn bijzonder streng. En de kans dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard of het onrechtmatig verkregen bewijs wordt uitgesloten is bijzonder klein. De verdachte moet juist gestraft worden en leren van zijn fouten, zelfs als door politie en justitie wel buiten de wettelijke lijntjes is gekleurd. Een ironische situatie; want wie zorgt ervoor dat politie en justitie leren van hun fouten?

Het WODC wijst erop dat geen extern toezichtsorgaan bestaat die politie en justitie controleert. Echter, de rechter grijpt ook niet in: ‘De rol van de rechter in Nederland is inmiddels te afstandelijk geworden en zou moeten gerevitaliseerd worden. Het voorbeeld van een politiedienst die opzettelijk een proces-verbaal vervalst (dit is een aantal malen gebeurd), waarna geen actie wordt ondernomen, legt een lacune in toezicht bloot. Het is dan aan een rechter om daar iets tegen doen, zoals dit zeer expliciet aan de orde stellen en de uitspraak in leesbare vorm aan de pers laten toekomen, waarna een leermoment kan optreden voor de actoren die dergelijke vormfouten begaan. Het risico bestaat immers dat het leereffect verdwijnt als de rechter niets doet met vormfouten. Vormfouten worden in Nederland inmiddels vrijwel nooit meer gesanctioneerd door de rechter.’

Het is overigens de vraag of rechterlijk optreden voldoende is. Immers, via die route zullen zeker niet alle ‘misstanden’ aan het licht komen. Enkel toevalligheden. Daarom zou structureler toezicht de voorkeur verdienen. Echter, tot die tijd is het ons inziens de rechter – of de wetgever – de enige partij die ervoor kan zorgen dat politie en justitie leren van fouten door vormverzuimen strenger aan te pakken dan de jurisprudentie op dit moment voorschrijft. Het rapport van het WODC biedt wellicht de nodige aanknopingspunten om rechters te overtuigen van het belang dat ook de overheid ‘leergeld’ betaalt voor fouten.

Heb je vragen of wil je van gedachten wisselen over het voorgaande neem dan contact met ons op via boezelman@hertoghsadvocaten.nl of boer@hertoghsadvocaten.nl.LEES VERDER

#219: Tien jaar Salduz

Op 26 april 2007 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het ‘Salduz-arrest’ gewezen. In dit arrest heeft het EHRM kort gezegd uitgemaakt dat iedere (aangehouden) verdachte recht heeft op toegang tot een raadsman.  De gevolgen voor de Nederlandse rechtspraktijk waren groot omdat het tien jaar geleden nog zeker niet altijd gebruikelijk was dat een verdachte voorafgaand aan een verhoor toegang had tot zijn advocaat. Vandaag de dag wordt er nog altijd ‘Salduz-jurisprudentie’ gewezen. Verklaringen die zijn afgelegd door een verdachte zonder dat deze toegang heeft gehad tot zijn advocaat moeten worden uitgesloten van het bewijs, ook als de verdachte desgevraagd later verklaart bij zijn reeds eerder afgelegde verklaring te blijven. De Hoge Raad heeft dit op 9 mei 2017 nog een bevestigd.LEES VERDER

#179: Zijn rechters nog altijd ongehoorzaam?

De Hoge Raad heeft een strenge en duidelijke lijn uitgezet als het gaat om het sanctioneren van vormverzuimen. Politie en justitie dienen zich gedurende het opsporingsonderzoek uiteraard te houden aan de regels zoals geformuleerd in het Wetboek van Strafvordering. Doen zij dat niet, dan kunnen dergelijke vormverzuimen consequenties hebben. Artikel 359a Sv vormt de grondslag om te bepalen of dan wel welk gevolg aan een vormverzuim moet worden verbonden. Een van die gevolgen is de sanctie van bewijsuitsluiting. Het is aan de verdediging om op basis van de criteria, zoals uiteengezet door de Hoge Raad, een dergelijke sanctie te bewerkstelligen. Vorig jaar werd een trend ontdekt waarbij rechters sneller gevolgen verbonden aan vormverzuimen dan wellicht was bedoeld door de Hoge Raad. Is deze trend nog steeds waarneembaar?LEES VERDER

#156: Een stap vooruit, twee stappen terug?

In #114 schreven wij al over het – spraakmakende – arrest van Hof Arnhem-Leeuwarden van 22 april 2015 waarin is geoordeeld dat de doorzoeking van een smartphone, die op basis van artikel 94 Sv door een opsporingsambtenaar in beslag was genomen, een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek is in de zin van artikel 359a Sv. De reden daarvan was dat de technische ontwikkelingen, volgens het hof, met zich brachten dat er niet alleen toegang werd verkregen tot verkeersgegevens maar ook tot inhoud van communicatie en de privé informatie van de gebruiker van de smartphone. En dit allemaal zónder enige vorm van voorafgaande beoordeling van de subsidiariteit en proportionaliteit van de bevoegdheid door een rechter.LEES VERDER

#155: Geachte rechters van Nederland

Ons oog bleef haken aan een arrest van de Hoge Raad van 23 februari 2016. Hoewel deze zaak door de Hoge Raad is afgedaan met artikel 81 RO vinden wij het toch belangrijk om dit arrest onder de aandacht te brengen. Wij juichen het namelijk toe dat de maker van het middel (nog) opkomt tegen de gebrekkige strafmotivering van het hof. In Nederland bestaan nauwelijks straftoemetingsregels. Dit zorgt ervoor dat de feitenrechter grote vrijheid toekomt bij de straftoemeting en een straf alleen maar controleerbaar is door de Hoge Raad indien deze goed gemotiveerd is. Aan een goede en logische motivering ontbreekt het echter veelal.LEES VERDER

#148: Het ambtsedig proces-verbaal is (mis)leidend

Het Wetboek van Strafvordering kent een hoge bewijswaarde toe aan ambtsedige processen-verbaal. Recente jurisprudentie roept de vraag op of deze hogere bewijswaarde wel gerechtvaardigd is. Uit de jurisprudentie volgt dat de processen-verbaal nogal eens als misleidend worden gekwalificeerd. Althans, dat niet zonder meer de juistheid van die processen-verbaal kan worden aangenomen. En daar zijn in die gevallen veelal ook goede redenen voor. Hierover schreven we onder meer al in de artikelen #12, #43, #99 en #132. Indien in het strafrechtelijk vooronderzoek regels niet zijn nageleefd kan dit op basis van artikel 359a Sv tot de volgende consequenties leiden: de enkele constatering van het vormverzuim, strafvermindering of uitsluiting van het bewijs. In uitzonderlijke gevallen is er ruimte voor niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie. Maar welke consequentie is nu passend indien blijkt dat sprake is van een misleidend proces-verbaal van een opsporingsambtenaar? Is de enkele constatering dat iets niet goed is gegaan voldoende? Of is niet-ontvankelijkheid het gewenste signaal om ervoor te zorgen dat dergelijke fouten niet meer zullen worden gemaakt?LEES VERDER

#140: Doelbewuste fouten

Het recht van de verdachte op een eerlijk proces is een van de belangrijkste uitgangspunten van het strafrecht. En dat proces vindt niet alleen ter zitting plaats. In Nederland is het opsporingsonderzoek misschien wel net zo belangrijk. Gezien de plannen voor de modernisering van het wetboek van strafvordering zal de focus nog meer op het onderzoek dat vooraf gaat aan de zitting komen te liggen. Het naleven van de spelregels in die fase van een strafzaak zijn van groot belang om te kunnen spreken van een eerlijk proces. Indien de spelregels in het opsporingsonderzoek niet worden nageleefd dan kan bewijs worden uitgesloten, strafvermindering worden toegepast en onder omstandigheden kan het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard.LEES VERDER

Loading new posts...
No more posts